Deze week zijn we (ik en de studenten, Tom was afwezig omdat zijn zoontje ziek thuis was) in The Art of Caring aan de slag gegaan met het ontwerpen van de toets. Dat lees je goed: in deze minor mogen de studenten grotendeels zelf de toets vormgeven.
In het hoger onderwijs worden studenten regelmatig uitgenodigd om te reflecteren op hun eigen leerproces: leer ik eigenlijk wel wat ik wil leren? In hoeverre past deze opleiding bij mij? In het kader van ‘leren leren’ of ‘een levenlang leren’ is het achterliggende idee dat duurzame reflectie op het leerproces leidt tot een lerende attitude die de student haar gehele leven meedraagt, dus ook na de opleiding.
Bij toetsing ligt dat doorgaans anders. De docent ontwerpt de toets en de student wordt aan die toets onderworpen. Het is voornamelijk eenrichtingsverkeer Achteraf wordt de toets wel geëvalueerd, maar de student is verder niet betrokken bij hoe de toetsing tot stand komt.
Bij The Art of Caring trekken we de gedachtegang van reflectie op het leerproces door naar het toetsproces: wat als je de student deelgenoot maakt in het ontwerpen van de toets? De gelegenheid geeft om een toets te maken die bij hem of haar past? De eerste reactie (of liever, angst) is dat studenten dan een toets zouden maken die veel te makkelijk is. Die aanname is gestoeld op wantrouwen: het wantrouwen dat studenten niet serieus getoetst willen worden, maar enkel makkelijk studiepunten willen scoren.
Deze week vroeg ik de studenten hoe de toets van de minor er uit zou zien als die zou worden afgenomen vanuit hun eigen opleiding. Enkele quotes: “Er zou een kennistoets komen waarin we de verschillende definities van care moeten opdraven.” “We zouden ook wel een gezamenlijk project moeten doen a.d.h.v. een toetsmatrijs.” “Reflecteren zou volgens de STARR methode verlopen.”
Uit deze citaten blijkt dat voor studenten de toetsvorm zo goed als volledig voorspelbaar is. Doordat de vorm vaststaat, bepaalt dat ook hoe de student zich tot de toets verhoudt, hoe ze voor de toets leren. Ze willen weten ‘wat ze precies moeten lezen voor het tentamen’ of ‘wat hoofd- en bijzaken zijn’. Kortom, de toetsvorm stuurt in deze situatie dus ook het leerproces: wat moet ik als student doen om met zo min mogelijk inspanning de toets te halen?
Wat ook opvallend was, was dat naast de toetsvorm de studenten ook opmerkingen hadden over de randvoorwaarden van de toets. “Jassen, horloges, en telefoons moeten weg,” “de toets wordt afgenomen in een grote gymzaal,” of “de toetslokalen worden pas op het laatste moment vastgesteld”. Dergelijke randvoorwaarden laten klaarblijkelijk een indruk achter bij de student. Het is als docenten belangrijk dat we gaan nadenken over het effect dat dergelijke randvoorwaarden kunnen hebben. Wat doet het met de student? In hoeverre behandelen we ze als mens of als ‘nummer’ dat door de molen moet?
Om constructief verder te gaan werd de volgende stap de vraag wat ze graag in de toets opgenomen wilden zien. Dat is veelal lastig, omdat de verbeeldingskracht van studenten (of wie dan ook) nu eenmaal deels gevormd is door wat je kent. Het nieuwe vindt haar oorsprong in het bekende. In de antwoorden zat echter veel variatie en verscheidenheid op basis van de persoonlijkheid van elk individu. In plaats van als docent zelf te bepalen welke elementen relevant zouden zijn, draaide ik het om: waar zit volgens de studenten de gemeenschappelijkheid? Ze kwamen uit op onderstaande lijst.
Wat duidelijk werd uit het lijstje, is dat ze wel de elementen benoemen die ze op enige wijze terug willen zien in de toets, maar wanneer ik ze vroeg naar het hoe en waarom dit grotendeels ontbrak. Vandaar het tekeningetje van the golden circle rechts. Daar gaan we een volgende keer dan ook mee verder, en zullen we uiteraard weer een update over plaatsen!