Waarnemingsverslag van een bijeenkomst in de minor The Art of Caring

Van september 2020 tot februari 2021 draaiden we op De Haagse hogeschool voor de eerste keer de minor The Art of Caring. Studenten van Verpleegkunde gingen samen met studenten van de kunstacademie aan de slag om te onderzoeken wat ‘de kunst van het zorgen’ is, en wat kunst en zorg voor elkaar kunnen betekenen.

Al snel gingen we van fysieke bijeenkomsten over naar volledig online onderwijs. Daar tussenin hadden we een zogenaamde hybride bijeenkomst, en daar gaat de tekst beneden over. Andries Hiskes, mijn collega docent, was op school met een paar studenten en ik zat, net als de overige studenten, thuis. Zo leek het althans.

Gisteravond (12 maart ’21) heb ik thuis op de bank de geniale show van Micha Wertheim (Niemand anders) gekeken, waardoor ik ineens besefte dat ik toch niet de enige was.

Den Haag, dinsdag 13 oktober 2020

Ik zit in de werkkamer aan mijn bureau. Ik kijk naar het beeldscherm dat voor me staat, tussen mij en het raam naar buiten toe, dat uitkijkt op de straat waar mijn huis staat. Het is donker buiten. Op het scherm zie ik onder andere een enorm smartboard dat voor in het lokaal aan de muur hangt. Het is kwart voor zeven ‘s avonds. Ik zie ook in totaal zes delen van lichamen van studenten, variërend van een heel bovenlijf tot enkel een kruin. Op het scherm aan de muur in het lokaal zie ik mijzelf, kijkend naar mijn eigen scherm hier thuis, waarop ik vlak onder mijn gezicht dus de studenten zie die zich in het klaslokaal begeven. Naast mij op het scherm zie ik H.

Mijn blik komt blijkbaar van achter in het lokaal, ergens bovenin. Ik heb daar niet zelf plaatsgenomen, ben daar geplaatst… In die camera, waardoorheen ik de ruimte betreed, zit een bewegingssensor, die maakt dat de camera degene volgt die voor de klas staat en beweegt. Mijn mechanische blik beweegt van links naar rechts en volgt het primaire object nauwgezet, ook als het zich naar mij toe beweegt en van mij weg. In het beeld komt dat neer op van boven naar beneden, en terug. Maar mijn hoofd beweegt ondertussen nauwelijks, mijn nekspieren houden mijn hoofd juist gefixeerd, ze zijn aangespannen. De spieren van mijn ogen doen iets soortgelijks… de camera neemt de beweging van mijn ogen over, net als die van mijn nek, en toch werkt dit heel anders dan de werkingen van mijn blikveld, dat doorgaans veel ruimer is en dynamischer, het lijkt minder harde grenzen te hebben.

Wanneer ik me in de les meng door iets te zeggen, kijken studenten op naar mij op het scherm. Maar ze kijken me niet aan. Sterker nog, ze kijken juist van me weg. Ik zie mezelf op het scherm, en ik zie de aanwezigen in de ruimte, maar ik kan niet zien of ik hen aankijk. Ik zie hun gezichten niet. Als ik hen recht aankijk, kijk ik volgens mij voor hun gevoel vlak over ze heen, naar hun haargrens of zelfs dwars door ze heen. Waarom heb ik dat gevoel? Want weten doe ik het niet… Ik zoek naar een vast punt of veld op mijn bureau om naar te kijken en in elk geval de suggestie te wekken dat ik de aanwezigen in het lokaal in de ogen kijk. Daar wordt zoveel belang aan gehecht in communicatie, maar hier lijkt het technisch gezien gewoonweg onmogelijk…

Echt contact, is dat zo nog wel mogelijk? De afstand voelt enorm. Maar wat is echt contact eigenlijk? Is dat überhaupt mogelijk? Hoe vaak is er onder normale omstandigheden sprake van echt contact? Wat zijn normale omstandigheden?!!

Maken we door de ervaren beperkingen in het gebruik van dit medium de situatie in afwezigheid ervan niet veel volkomener dan die in werkelijkheid is, of was?

Telkens als ik opkijk zie ik mijn eigen beweging een flinter van een moment later op het smartboard in het lokaal. Ik kijk op, en meteen daarna zie ik mezelf opkijken op het smartboard dat ik op mijn scherm zie, maar volgens mij keek ik toch op door iets wat me opviel, wat ik hoorde of in elk geval waarnam in de ruimte die ik op mijn scherm zie, door iets wat gebeurde in de les, wat toch lijkt te gebeuren op hetzelfde moment als dat ik het waarneem, als ik het hoor, en meteen kijk ik op, maar een fractie van tijd later… en weer net daarna zie ik mezelf opkijken… ik kijk namelijk niet de hele tijd naar dat scherm, ik heb ook nog een tweede scherm waarop ik dit hier schrijf, en een tablet die plat op mijn bureau ligt en waarop ik passages uit een tekst lees die in de les behandeld worden. En een telefoon, maar die is al even stil.

Even weet ik niet of ik nu voorloop in de tijd en zij daar allemaal achter, of ik op tijd en zij later, ik achter en zij voor misschien, of zij op tijd en ik niet… en hoe langer ik hierover nadenk, hoe minder ik begrijp hoe tijd werkt, hoe dit hier allemaal werkt wat ik direct hier voor me zie, hoor en voel… bijna hallucinant is het…

Ik schreef ‘in de les’, maar ben ik ook echt aanwezig in de les, bij de les…? Ben ik verbonden? Ja, ergens wel, want ik doe mee, ik neem deel aan de les, ik maak opmerkingen en deel mijn ervaringen en inzichten… maar wat me opvalt is dat ik, ondanks mijn inbreng, niet betrokken word… Maar als ik goed oplet gebeurt dat ook in het lokaal niet de hele tijd, eerder soms… het voelt daar waarschijnlijk alleen wat minder alleen dan alleen thuis… maar misschien ook niet…

Ik vrees dat dit wel zal wennen, dat ik wat me nu nog opvalt binnenkort al niet meer zal merken. En toch is er het gevoel dat daarmee iets verloren gaat… Maar wat dat dan is…

Ik hoor intussen bijna iedereen wel duidelijk. Aan het begin van de les was er veel hapering in wat gezegd werd. Alsof het geluid nog moest neerdalen, zich nog diende te positioneren in de ruimte, om goed te worden gehoord. Die indruk had ik ook vaak in concertzalen. De ruimte moet gevuld worden met geluid. Galm is er alleen als de ruimte niet helemaal is gevuld met geluid. Ik hoor volgens mij bij H. thuis de televisie op de achtergrond.

A. (de docent in het klaslokaal) praat over schoonheid en het bij het verkeerde eind hebben. De studenten zeggen steeds minder, de interactie ebt wat weg, ik lees 21.24 op de klok rechts onderin mijn scherm. Hij stelt vragen over de relatie tussen schoonheid en waarheid. Ik herken wel dat die verbonden zijn.

Wat mij betreft heeft waarheid, naast dat het een logische entiteit is, ook een belangrijke plaats in de ervaring, in de perceptie. Het heeft op de een of andere manier met nabijheid te maken, met verbondenheid, met engagement en met echtheid… woorden die ik sinds de start van deze minor in september regelmatig – vaker dan schoonheid overigens – heb gehoord. Niet zozeer de perceptie van jezelf als individu in relatie tot de dingen of tot anderen – hoewel dat ook, maar vooral van jezelf als ervarend wezen in relatie tot je eigen waarnemen…